‘Mam, waar wil je eigenlijk begraven worden?’ De vraag rukt me uit m’n zoete voorjaarsgedachtenstroom. Verstoord kijk ik om me heen. Verrast ook: de vraag komt uit de lucht vallen. Roel kijkt me afwachtend aan. En ook de vogeltjes die zo lekker aan het zingen zijn, worden stil en wachten op mijn antwoord.
Het is zaterdagmiddag: één van de eerste lentedagen dit jaar. De zon schijnt volop. Ik ruik de geur van ontluikende grassen en bloesems. Het frisse parfum van narcissen kringelt omhoog. We komen terug van een shopsessie: aan onze fietssturen het bewijs dat de jongeman goed geslaagd is. En terwijl ik mijmer over de gezellige uurtjes, is de 10-jarige naast me met hele andere dingen bezig.
Kinderlogica
Nog steeds stil – hij in afwachting van, ik denk na over een antwoord – zie ik ineens waar we fietsen: bij de begraafplaats vlak bij ons huis. De vraag komt toch niet helemaal uit de lucht vallen. Roel stelt ‘em nog een keer; strenger nu. ‘Ik heb er nog nooit over nagedacht. Maar eigenlijk wil ik hier wel begraven worden.’ Weer stilte – stilte voor de vragenstorm.
‘Waarom dan hier en niet ergens anders?’
‘Het is hier mooi: rustig, veel groen. En de begraafplaats ligt heel dicht bij ons huis. De plek waar ik zo gelukkig ben met jullie. Ik vind het een fijn idee dat je dan makkelijk bij me langs kunt komen. Als je dat tenminste wilt dan, hè.’
‘Alsof jij dat dan nog merkt!’ De stem van kinderlogica.
‘Vast niet, Roel. Maar je vraagt het me nu. En nu vind ik het een fijn idee als ik dicht bij jullie kan blijven. Ook als ik er niet meer ben.’
Spijbelen
Weer stilte. Ik voel dat de vragenstorm nog niet geluwd is. Dat we ons slechts in het oog van de orkaan bevinden. De volgende vraag bevestigt dat vermoeden: ‘Mam, als de dokter je nou vertelt dat je ongeneeslijk kanker hebt, hè. Wil je dan…eh…hoe heet dat ook alweer? Met zo’n spuitje of pilletje…’
‘Euthanasie?’
Ja, ja, dat bedoel ik! Zou je dat willen?
‘Jeetje, Roel…’ En weer stilte. Zomaar een antwoord geven op zo’n serieuze vraag lijkt me geen goed idee. ‘Weet je: hier heb ik ook nooit over nagedacht. Ik denk dat ik dat pas écht ga doen op het moment dat ik heel erg ziek ben en weet dat ik niet meer beter word. Het lijkt me heel moeilijk om zo’n keuze te maken. Ik kan me nu – gezond en gelukkig – niet voorstellen dat ik zelf kies voor de dood. Maar dat is nú. Ik weet niet wat ongeneeslijk ziek zijn met mij zou doen.’
‘Mag ik er bij zijn, mam, als je dat wel wilt?’
‘Zou je dat willen, Roel?’
‘Ja.’
Ik slik en verstop m’n emoties achter m’n zonnebril. ‘Dat is lief. Wat zou je dan willen zeggen?’
‘Ja, dat weet ik natuurlijk nog niet. Dat zie ik dan wel.’ Ongeduldig, gehaast ook, want er is nóg een vraag: ‘Maar, mam, denk je dat ik vrij krijg van school dan?’
‘Eh, nou, dat lijkt me toch wel, Roel.’
‘Fijn. Anders spijbel ik die dag gewoon, hoor. Voor jou.’
Hij kijkt vastbesloten en strijdbaar: spijbelen voor z’n moeder als dat nodig is. Kinderlogica als comic relief. M’n zonnebril beslaat, emoties vechten: ga ik lachen of juist huilen bij het horen en zien van zoveel liefs?
Geef een reactie